Sommige mensen wilden graag verhuizen. Dat mocht niet van de heer. Als ze vluchten, haalde hij ze terug. Want zonder horigen zouden de mensen in het kasteel niet te eten hebben. De boeren hoorden bij de heer en het kasteel, daarom heetten ze horigen.
De horigen woonde in eenvoudige huizen. Ze waren gemaakt van hout, riet en klei. Bij storm of onweer ging zo’n huis snel kapot. In de woonruimte brandde bijna altijd vuur. Daar werd het eten op gekookt. De rook ging door een gat in het dak naar buiten. Er was geen schoorsteen en daarom hing er binnen vaak een rooklucht. Mensen en dieren woonden in dezelfde ruimte. Soms mislukte de oogst en dan was er te weinig voedsel. De horigen leden honger, daardor werden ze ziek en sommigen ging zelfs dood. Ook voor het vee was er weinig voedsel. Veel dieren moesten geslacht worden. In het jaar daarna was er dan ook te weinig melk en mest.
|