Bewoners van het kasteel
In het kasteel werkten veel mensen: dienstmeisjes, koks, een smid en wachters. Natuurlijk hadden deze mensen allen eten en kleding nodig. Hiervoor zorgden de boeren uit het dorp. In ruil daarvoor kregen zij bescherming als er gevaar dreigde.
Ridders
Het kasteel was het huis van de heer en zijn vrouw en kinderen. Een heer was altijd een ridder. Ridders waren voorname mensen in de Middeleeuwen. Rijke ridders hadden een eigen kasteel en waren dus kasteelheer. Die heren hadden weer minder rijke ridders in dienst, die geen eigen kasteel bezaten.
Een jongen werd ridder als hij eerst bij een andere ridder schildknaap was geweest. Van die ridder leerde de knaap alles om ook een goede ridder te worden. Als hij 21 was, werd hij door de kasteelheer (soms zelfs door de koning) zelf tot ridder geslagen.
Het waren meestal rijke heren die hun zoon als schildknaap bij de heer van een ander kasteel deden.
De ridderzaal was vaak vol mensen en lawaai. Sommige kastelen hadden meer dan één zaal.
In de ridderzaal waren de muren mooi glad gemaakt en gepleisterd (met kalkwit gemaakt). De rijkste heren hadden prachtig geborduurde tapijten aan de muren hangen. Daarmee werd de kou die van de stenen muren afkwam, buitengesloten. Op de vloer lag meestal een laag stro of zand. Bij grote feesten strooiden de mensen er soms bloemen overheen.
Het was altijd erg donker in de grote zaal. Alleen door de kleine smalle venstergaten viel wat licht. Voor de vensters zat geen glas, dus de wind waaide regen en kou naar binnen. Ruiten kwamen pas later, in de dertiende eeuw (1200-1300).
In de ridderzaal stonden weinig meubels. De ruimte was vooral gevuld met grote kisten die als opbergplaats werden gebruikt en tegelijkertijd dienden als stoel, bank of tafel.
|